Een Glossarium over Schaken

Schaken is een van de oudste en meest complexe bordspellen uit de geschiedenis. Deze complexiteit gaat gepaard met een veelheid aan technische termen die de regels verklaren, speciale regels uitleggen of bepaalde schaakopstellingen beschrijven. In hun geheel vormen ze het schaakjargon en zijn ze ook een uitdrukking van de fascinatie die schaken door de eeuwen heen heeft opgebouwd.

Hieronder volgt een alfabetische lijst van de belangrijkste schaaktermen.

A

Actief Spel:

Actief spel verwijst naar een speelstijl waarbij een schaker probeert actieve en agressieve zetten te doen om de tegenstander onder druk te zetten.

-

Aftrekaanval:

Een aftrekaanval treedt op wanneer een koning in een aangevallen stelling wordt geplaatst, niet door een actieve aanval erop, maar door het terugtrekken van een schaakstuk van de tegenstander.

-

Analysebord:

Een analysebord is een fysiek of softwarematig hulpmiddel dat door schakers wordt gebruikt om schaakposities te analyseren en mogelijke zetten te controleren.

B

Bedenktijd:

De bedenktijd heeft betrekking op de tijd die een speler beschikbaar heeft voor al zijn zetten. Als een speler zijn tijd opgebruikt voordat er mat of berusting optreedt, verliest hij de partij.

-

Blokkade:

Een blokkade treedt op wanneer een schaakstuk de beweging van een ander schaakstuk blokkeert door het veld te bezetten waar het stuk van de tegenstander naartoe wil bewegen.

-

Blunder:

Een blunder in schaken is een ernstige fout die de tegenstander een duidelijk voordeel geeft en vaak resulteert in het verlies van de partij.

C

Centrum:

In schaken worden de vier centrale schaakvelden het centrum genoemd. Ze hebben de coördinaten d4, d5, e4 en e5.

-

Centrumaanval:

In schaken is een centrumaanval een strategische of tactische poging van een speler om het centrum te bezetten met zijn schaakstukken.

-

Correspondentieschaak:

Correspondentieschaak is een spelvariant waarbij de spelers hun zetten per post, e-mail of speciale online platforms uitwisselen in plaats van ze in realtime uit te voeren. De bedenktijden worden hier niet gedefinieerd vanwege de niet-bindende aard van het spel.

D

Dame:

De dame is het sterkste en meest veelzijdige stuk in schaken. Het kan horizontaal, verticaal en diagonaal over het hele schaakbord bewegen. De dame is een zwaar stuk en door haar hoge waarde ook een geliefd aanvalsdoel.

-

Dame-Eindspel:

Het dame-eindspel is de fase van een schaakpartij waarin nog maar een paar stukken op het bord staan en een of beide partijen een dame hebben.

-

Dameszijde:

De dameszijde is de zijde van het schaakbord waarop de dames zich aan het begin van de partij bevinden.

-

Doorbraak:

Een doorbraak is een tactische manoeuvre waarbij een schaker de stelling van de tegenstander probeert te doorbreken door een lijn te openen of de pionnenstructuur te verzwakken.

-

Dreiging:

Een dreiging is een spelsituatie waarin een schaakstuk of een combinatie van schaakstukken direct een schaakstuk van de tegenstander aanvalt en het voor de tegenstander moeilijk maakt om adequaat op deze dreiging te reageren.

-

Dubbele Aanval:

Een dubbele aanval is een zet waarbij een schaakstuk twee schaakstukken van de tegenstander tegelijk aanvalt. Dit betekent dat de tegenstander in zetdwang is, omdat hij niet beide schaakstukken tegelijkertijd kan verdedigen.

-

Dubbelpion:

Dubbelpionnen zijn twee pionnen van dezelfde kleur op dezelfde lijn voor elkaar. Ze kunnen een zwak punt zijn omdat ze elkaar blokkeren en moeilijker te verdedigen zijn.

-

Dubbelschaak:

Een dubbelschaak treedt op wanneer een koning wordt aangevallen door twee tegengestelde schaakstukken tegelijkertijd (meestal door het wegtrekken van een schaakstuk). De enige optie van de schaker is om met de koning naar een veilig veld te vluchten.

E

Eindspel:

Het eindspel is de fase van een schaakpartij waarin nog maar een paar schaakstukken op het bord staan. Het eindspel vereist vaak nauwkeurige berekeningen, omdat elke zet direct de uitkomst van de partij kan bepalen.

-

En Passant:

"En passant" is een speciale regel in het schaken die stelt dat een pion die twee velden vooruit gaat in zijn eerste zet geslagen mag worden door een pion van de tegenstander (in de overeenkomstige positie) alsof hij maar één veld vooruit was gegaan.

-

Evenwichtige Positie:

Een evenwichtige schaakpositie is een spelsituatie waarin geen van beide schakers een duidelijk voordeel heeft. Beide partijen hebben gelijke kansen en de stelling is in evenwicht.

F

Fianchetto:

Een fianchetto is een openingszet waarin een speler zijn loper verplaatst naar het veld naast een van zijn randpionnen (meestal b2 of g2 voor wit of b7 of g7 voor zwart) om een sterke diagonale positie in te nemen en het centrum te controleren.

G

Gambiet:

Een gambiet is een openingsstrategie waarbij een schaker opzettelijk materiaal opoffert, vaak een pion, om een betere stelling, snellere ontwikkeling of aanvalskansen te krijgen.

-

Geïsoleerde Pion:

Een geïsoleerde pion is een pion die geen naburige pionnen van zijn eigen kleur heeft en er dus alleen voor staat. Het is moeilijk te verdedigen en vertegenwoordigt een zwak punt.

-

Gesloten Lijn:

Een gesloten lijn is een lijn op het schaakbord waar de pionnen van beide spelers nog tegenover elkaar staan. Als ze elkaar blokkeren, kan dit de tactiek met de schaakstukken beperken.

-

Gesloten Stelling:

Een gesloten stelling is een positie op het schaakbord waarin de meeste lijnen geblokkeerd zijn door pionnen. Een gesloten stelling maakt tactisch spel moeilijker voor beide schakers.

H

Halfopen Lijn:

Een halfopen lijn is een lijn op het schaakbord die alleen bezet is door een of meer pionnen van een speler. Een omzetting van een pion naar een dame kan dus nog steeds op deze lijn plaatsvinden.

-

Halfopen Stelling:

Een halfopen stelling is een stelling op het schaakbord waarin de meeste lijnen geblokkeerd zijn door pionnen, maar er al wel een pionnenruil heeft plaatsgevonden. Vergeleken met een gesloten stelling is er een asymmetrie in de pionstructuren.

-

Halve Zet:

Een halve zet beschrijft de zet van slechts één speler. Ter vergelijking: een hele zet beschrijft altijd de halve zet van de witspeler en de daaropvolgende halve zet van de zwartspeler.

-

Herhaling:

De zetherhaling is een vorm van positieherhaling waarbij beide spelers hun schaakstuk terugzetten naar de vorige stelling en deze zetwisseling herhalen. Na de derde herhaling eindigt de partij desgewenst in remise.

I

Initiatief:

De speler die met zijn zet het verloop van de partij kan bepalen, heeft het initiatief in schaken. Dit ligt in eerste instantie bij de witspeler en kan in de loop van de partij veranderen naar de zwartspeler.

J

-

K

Koning:

De koning is het belangrijkste stuk in schaken, want het belangrijkste doel van het spel is om de koning van de tegenstander in een positie te brengen waarin hij wordt bedreigd en niet meer kan worden verdedigd. Deze situatie wordt dan schaakmat genoemd.

-

Koningsgambiet:

In het Koningsgambiet offert de witspeler een pion op f4 om het centrum te veroveren en de ontwikkeling van zijn pionnen te ondersteunen. De naam verwijst naar de koningszijde waarop het offer plaatsvindt.

-

Koningsmars:

De koningsmars is een opeenvolging van zetten waarbij de koning betrokken is bij de aanval. De mars is spectaculairder naarmate de koning zijn zetten eerder doet, rekening houdend met het risico.

-

Koningsveiligheid:

Veiligheid van de koning verwijst naar de bescherming van de koning tegen aanvallen of tactische bedreigingen van de tegenstander. Een veilige koningsstelling is belangrijk om potentiële aanvallen af te weren en de koning te beschermen tegen dreigend gevaar.

-

Koningsvleugel:

De koningsvleugel is de kant van het schaakbord waar de koningen aan het begin van de partij staan.

-

Kwaliteit:

Een kwaliteit wordt vaak synoniem gebruikt met de term materiële waarde. Het beschrijft de huidige materiële waarde van de beschouwde schaakstukken in een spelsituatie en helpt om ze in perspectief te plaatsen.

L

Licht Stuk:

In schaken verwijst de term licht stuk naar de loper en het paard. In tegenstelling tot de dame en toren (zware stukken), hebben lichte stukken minder bewegingsmogelijkheden en zijn ze over het algemeen minder waardevol.

-

Loper:

De loper is een schaakstuk dat diagonaal over het schaakbord kan bewegen. Elke speler heeft twee lopers, één op de witte velden en één op de zwarte velden. De loper is een licht stuk.

-

Lopereindspel:

Het lopereindspel is de fase van een schaakspel waarin er nog maar een paar schaakstukken op het bord staan, waaronder ten minste één loper aan elke zijde.

-

Loperpromotie:

De loperpromotie treedt op wanneer een pion de achterste rij van de tegenstander bereikt en wordt gepromoveerd tot loper. Dit is echter een zeldzame omzetting omdat een promotie tot dame meer voordelen biedt.

M

Mat:

Mat beschrijft het moment in de partij waarop een koning niet meer kan ontsnappen aan een bedreiging. De partij eindigt en de speler van de aangevallen koning verliest de partij. Mat is de afkorting voor schaakmat.

-

Materiaal:

De term materiaal beschrijft de kwalitatieve beoordeling van de waarde van de schaakstukken, afgezet tegen de equivalente waarde van een pion.

-

Materiaalnadeel:

Materieel nadeel betekent dat een speler inferieur is aan zijn tegenstander wat betreft de totale waarde van zijn schaakstukken.

-

Materiaalverlies:

Een materiaalverlies treedt op wanneer een schaker een van zijn eigen schaakstukken met een hogere waarde verliest door een schaakstuk met een lagere waarde van de tegenstander. Het verschil in waarde tussen de schaakstukken vertegenwoordigt het verlies.

-

Materiaalvoordeel:

Materiaalvoordeel betekent dat een speler superieur is aan zijn tegenstander wat betreft de totale waarde van zijn schaakstukken.

-

Materiaalwinst:

Materiaalwinst ontstaat wanneer een schaker een schaakstuk van de tegenstander met een hogere waarde slaat met een van zijn eigen schaakstukken met een lagere waarde. Het verschil in waarde tussen de schaakstukken vertegenwoordigt de winst.

-

Matpatroon:

Een matpatroon beschrijft een positioneel patroon van waaruit een bepaald mat kan worden bewerkstelligd over meerdere zetten. De tegenstander heeft geen kans als een matpatroon wordt herkend en nauwkeurig wordt uitgevoerd.

-

Middenspel:

Het middenspel beschrijft de fase van de partij waarin beide spelers hun openingen hebben voltooid en hun schaakstukken hebben ontwikkeld. In het middenspel doen beide spelers tactische zetten die niet langer een gestandaardiseerd patroon volgen.

N

-

O

Offer:

Een offer beschrijft het opzettelijk slaan van een eigen schaakstuk door de tegenstander met als doel een tactisch voordeel te behalen.

-

Onnauwkeurigheid:

Een onnauwkeurigheid in schaken beschrijft een kleine fout die niet beslissend is voor de partij. Onnauwkeurigheid beschrijft een alternatieve zet voor een of meer betere zetten die gedaan hadden kunnen worden in de gegeven spelsituatie.

-

Ontwikkeling van de Schaakstukken:

De ontwikkeling van de stukken gaat over het optimaal plaatsen van je eigen schaakstukken om druk op te bouwen, het centrum te controleren en een solide basis te leggen voor de rest van de partij.

-

Ontwikkelingsachterstand:

Een ontwikkelingsachterstand ontstaat wanneer een speler minder schaakstukken heeft ontwikkeld dan zijn tegenstander of wanneer zijn stukken nog niet in optimale posities staan.

-

Ontwikkelingsvoorsprong:

Een ontwikkelingsvoorsprong ontstaat wanneer een speler meer stukken heeft ontwikkeld dan zijn tegenstander of wanneer zijn stukken beter staan.

-

Open Lijn:

Een open lijn is een lijn waarop geen pionnen meer staan. Spelers hebben een tactisch voordeel als ze als eerste een toren of dame in een open positie zetten.

-

Open Stelling:

Een open stelling is een stelling waarin er geen pionnen meer op de centrale lijnen staan, waardoor er meer bewegingsruimte is voor andere schaakstukken.

-

Opening:

De opening is de beginfase van een schaakpartij waarin de spelers hun schaakstukken ontwikkelen en voorbereiden op het middenspel. Er zijn veel verschillende openingsvarianten met verschillende strategieën en doelstellingen.

-

Opstelling van de Schaakstukken:

De opstelling verwijst naar de plaatsing van de schaakstukken op het schaakbord aan het begin van de partij. Het kan variëren afhankelijk van de variant van het spel.

P

Paard:

Het paard is een schaakstuk in het schaakspel en wordt gekenmerkt door een uniek bewegingspatroon. Het beweegt twee schaakvelden in één richting en dan één schaakveld opzij. Het is ook het enige schaakstuk dat over andere schaakstukken heen kan springen. Het paard is een licht stuk.

-

Paardeneindspel:

Het paardeneindspel is de fase van een schaakspel waarin er nog maar een paar schaakstukken op het bord staan, waaronder minstens één paard aan elke zijde.

-

Paardpromotie:

De paardpromotie is een promotieoptie die kan worden gekozen voor een pion die de achterste rij van de tegenstander bereikt. Het wordt zelden gebruikt, maar kan in bepaalde situaties een betere keuze zijn dan de dame.

-

Patstelling:

Een patstelling in schaken ontstaat wanneer een speler niet langer in de positie is om een geldige zet te doen.
Penning: Een penning vindt plaats wanneer een schaakstuk vastzit of "gepend" wordt omdat het een ander, waardevoller schaakstuk verdedigt door een aanval te blokkeren.

-

Pion:

De pion is een schaakstuk dat op de tweede rij van de zijde van elke speler staat en één veld vooruit kan. In zijn eerste zet heeft hij echter de mogelijkheid om twee velden vooruit te gaan. Hij gaat recht vooruit, maar slaat de schaakstukken van zijn tegenstander diagonaal.

-

Pionneneindspel:

Het pionneneindspel is een schaakfase waarin er voornamelijk alleen nog maar pionnen op het schaakbord staan. De schakers proberen hun pionnen te promoveren tot dames.

-

Pionnenmars:

Een pionnenmars is een techniek waarbij een speler een groep pionnen naar voren beweegt om ruimte op het bord te winnen, de stelling van de tegenstander te verzwakken of een aanvalsstelling op te bouwen.

-

Pionoffer:

Een pionoffer is een zet waarbij een speler een pion opoffert om een strategisch voordeel te behalen, zoals een betere positie voor zijn schaakstukken, aanvalskansen of openingslijnen.

-

Pionpromotie:

Pionpromotie vindt plaats wanneer een pion de achterste rij van de tegenstander bereikt. De pion kan dan worden omgezet in een ander stuk (meestal kan een dame, paard, loper of toren ook worden omgezet).

-

Pionstructuur:

Pionstructuur verwijst naar de opstelling van pionnen op het schaakbord. Een solide pionnenstructuur kan een goede verdediging bieden en het centrum controleren, terwijl een zwakke pionnenstructuur kwetsbaar kan zijn voor aanvallen.

-

Positie-Evaluatie:

De positionele evaluatie is de evaluatie van de kansen van beide spelers in een bepaalde schaakpositie.

-

Positieherhaling:

Positieherhaling treedt op wanneer een schaakpositie zich voor de derde keer voordoet onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde speler aan zet. In dit geval kan de speler remise aanvragen.

-

Positionering van de Schaakstukken:

Een positieopstelling verwijst naar een specifieke opstelling van schaakstukken tijdens een schaakspel.

-

Promotie:

Een promotie vindt plaats wanneer een pion de achterste rij van de tegenstander bereikt en wordt vervangen door een dame, toren, loper of paard. De omzetting moet worden uitgevoerd door een speler, er is geen keuzerecht.

Q

-

R

Remise:

Remise is een gelijkspel in schaken. Het treedt op wanneer geen enkele koning kan worden matgezet door gewone schaakzetten of wanneer de spelers remise overeenkomen.

-

Rij:

De rijen in schaken zijn de schaakvelden op het schaakbord die horizontaal lopen en afwisselend van kleur zijn. Ze worden in de schaaknotatie aangeduid met de letters a tot h.

-

Rokade:

De rokade is een speciale zet bij schaken. De koning beweegt twee velden naar links of rechts en wordt dan overrompeld door de toren van de betreffende zijde. De koning mag echter niet eerder hebben bewogen, er mogen zich geen schaakstukken tussen de koning en toren bevinden en noch de koning noch de schaakvelden die bij de rokade betrokken zijn, mogen bedreigd worden.

-

Ruilen:

Ruilen is een situatie waarin een schaker opzettelijk een van zijn schaakstukken ruilt tegen een schaakstuk van de tegenstander. Dit wordt meestal gedaan om de schaakpositie te vereenvoudigen, materiaal te winnen of een strategische positie te verbeteren.

-

Ruilen van Dames:

Een dame-ruil vindt plaats wanneer beide spelers elkaars dames slaan. Dit kan met wederzijdse instemming of met dwang.

-

Ruimte:

Ruimte in schaken beschrijft de mate van ruimtelijke vrijheid, die informatie geeft over hoe vrij schaakstukken kunnen bewegen zonder in gevaar te komen of geblokkeerd te worden.

-

Ruimtecontrole:

In schaken beschrijft ruimtecontrole de verdediging van eerder bezette gebieden van het schaakbord met als doel de partij ruimtelijk in een bepaalde richting te sturen.

-

Ruimteverlies:

In schaken beschrijft ruimteverlies het verlies van bepaalde delen van het schaakbord waar schaakstukken zich voorheen vrij konden ontwikkelen of aanvallen ongehinderd gecoördineerd konden worden.

-

Ruimtevoordeel:

Zie "Ruimtewinst".

-

Ruimtewinst:

In schaken beschrijft ruimtewinst de bezetting van bepaalde delen van het schaakbord waarin schaakstukken zich vrij kunnen ontwikkelen of aanvallen ongehinderd gecoördineerd kunnen worden.

S

Schaak:

Schaak is het moment in schaken waarop een koning wordt bedreigd door de aanval van een schaakstuk van de tegenstander. De schaak wordt afgeroepen en dwingt de speler om zijn koning in veiligheid te brengen of te beschermen.

-

Schaakbord:

Het schaakbord is het speelveld waarop geschaakt wordt. Het heeft 64 schaakvelden, die zijn gerangschikt in een vierkant bord van 8 x 8 met afwisselend lichte en donkere kleuren.

-

Schaakcomputer:

Een schaakcomputer is een computer die speciaal geprogrammeerd is om te schaken. De term is enigszins verouderd en wordt voornamelijk gebruikt voor elektronisch ondersteunde fysieke schaakspellen. De term kunstmatige intelligentie wordt gebruikt voor online spellen.

-

Schaakmat:

Schaakmat beschrijft het moment in het spel waarop een koning niet meer kan ontsnappen aan een bedreiging. Het spel eindigt en de speler van de aangevallen koning verliest het spel.

-

Schaaknotatie:

Schaaknotatie beschrijft de volgorde van zetten in een schaakpartij en wordt gebruikt om schaakpartijen vast te leggen, te documenteren en te analyseren. Door de eeuwen heen zijn er verschillende schaaknotaties geweest en is er een overgang geweest van een beschrijvende schaaknotatie naar een op coördinaten gebaseerde schaaknotatie.

-

Schaakstuk:

De term schaakstuk beschrijft een van de stukken die gebruikt worden bij het schaken. Dit zijn de volgende stukken, gesorteerd in oplopende volgorde van waarde: pion, paard, loper, toren, dame en koning.

-

Schaakzet:

Een schaakzet beschrijft de beweging die een speler maakt met een schaakstuk. In de schaaknotatie wordt onderscheid gemaakt tussen een volledige zet, bestaande uit de zetten van beide spelers, en een halve zet (zie halve zet), de zet van één speler.

-

Schaken:

Schaken is een van de oudste en bekendste bordspellen ter wereld. De terminologie wordt hier in meer detail uitgelegd in de verklarende woordenlijst.

-

Snelschaak:

Snelschaak is een schaakvariant waarbij de spelers heel weinig tijd hebben om na te denken, meestal minder dan vijf minuten per speler voor de hele partij.

-

Spelfase:

Er zijn drie spelfasen in schaken, die eerder of later voorkomen afhankelijk van het verloop van de partij. Dit zijn de opening, het middenspel en het eindspel.

-

Spies:

Een spies is een vorm van dubbele aanval. In dit geval bedreigt een schaakstuk niet één, maar twee schaakstukken van de tegenstander in een aanvalslinie. De tegenstander kan daarom maar één schaakstuk redden door zich terug te trekken.

-

Startpositie:

De startpositie is de beginpositie van de schaakstukken op het schaakbord voordat de partij begint. Het is de beginopstelling van waaruit beide spelers hun zetten doen en de partij ontwikkelen.

-

Strategie:

De schaakstrategie beschrijft het plan van een speler dat alle fasen van een schaakpartij beslaat. Schaakstrategie moet worden onderscheiden van schaaktactiek.

-

Stukkenruil:

Een stukkenruil vindt plaats wanneer de schaakstukken van beide spelers elkaar om en om slaan. Dit kan gedaan worden met een tactisch motief of uit zetdwang.

T

Tactiek:

Schaaktactiek beschrijft een manoeuvre die een speler op korte termijn en in een specifieke spelsituatie gebruikt. Het vindt meestal plaats in de verschillende fasen van het spel (opening, middenspel & eindspel).

-

Tactische Fout:

Een tactische fout is een fout die leidt tot het verlies van een schaakstuk, een verlies van materiële waarde of het verlies van de hele partij door een verkeerd uitgevoerde manoeuvre.

-

Tempo:

Tempo is een tijdseenheid in schaken die het efficiënte gebruik van de zetverplichting van een speler meet. Als een speler bijvoorbeeld twee keer een schaakstuk verzet, terwijl één zet voldoende zou zijn geweest, dan betekent dit tempoverlies.

-

Toren:

De toren is het schaakstuk dat aan het begin van de partij voor beide spelers in de hoeken wordt geplaatst. Hij beweegt horizontaal en verticaal over het hele schaakbord en wordt vaak bij de partij betrokken via rokade. De toren is een zwaar stuk.

-

Toreneindspel:

Het toreneindspel is de fase van een schaakspel waarin er nog maar een paar schaakstukken op het bord staan, waaronder minstens één toren aan elke zijde.

-

Torenpromotie:

De torenpromotie vindt plaats als een pion de achterste rij van de tegenstander bereikt en wordt omgezet in een toren. Dit is echter een zeldzame omzettingsoptie, omdat het omzetten in een dame meer voordelen biedt.

-

Transpositie:

Transpositie beschrijft het proces van het bereiken van een bepaalde schaakpositie via verschillende zetvolgordes. Het is dus mogelijk om met bepaalde schaakzetten van de ene opening naar de andere te gaan en de strategische motivatie van de partij te veranderen.

-

Tussenzet:

Een Zwischenzug is een zet die een speler tegen de verwachting van zijn tegenstander in doet en die minstens even goed of zelfs beter is.

U

-

V

Vermijden van een Patstelling:

Het vermijden van een patstelling beschrijft een voornamelijk passieve speelstijl van een aanvallende schaker met als doel te voorkomen dat de tegenstander een patstelling veroorzaakt.

-

Vork:

Een vork is een tactische situatie waarin een schaakstuk twee of meer stukken van de tegenstander tegelijk aanvalt. Meestal valt het schaakstuk een waardevol stuk van de tegenstander aan en bedreigt tegelijkertijd een minder waardevol stuk.

-

Vrijpion:

Een vrijpion is een pion die geen pionnen van de tegenstander op dezelfde of naburige kolom heeft en dus vrij kan oprukken zonder onmiddellijk geblokkeerd of geslagen te worden. Vrijpionnen hebben de potentie om uit te groeien tot een dame.

W

-

X

-

Y

-

Z

Zetdwang:

Een zetdwang ontstaat wanneer een speler zich in een situatie bevindt waarin hij moet handelen vanwege een dreiging, maar elke zet een verslechtering van zijn stelling betekent.

-

Zetvolgorde:

De zetvolgorde beschrijft de volgorde van de zetten van beide spelers. Het wordt meestal geschreven in schaaknotatie en werkt via coördinaten.

-

Zwaar Stuk:

Zware stukken zijn schaakstukken met een hogere waarde. Dit zijn de toren en de dame. Lichte stukken daarentegen zijn het paard en de loper.

0 - 9

-